Sinds mijn trilogie Verborgen werelden verschenen is, krijg ik regelmatig de vraag: waar komt dit eigenlijk vandaan? Niet op een vervelende manier, meer nieuwsgierig. Alsof mensen willen weten of ik echt geloof in al die vreemde dingen waar ik over schrijf, of dat het gewoon een leuk verhaal is dat ik bedacht heb. Nou, bij dezen: ja, ik geloof erin. En dit is het verhaal waarom.

We leven in een tijd waarin de wetenschap het voor het zeggen heeft. Terecht, grotendeels. Ik lees mijn horoscoop niet elke ochtend voordat ik mijn dag begin, en ik kies mijn vrienden niet uit op basis van hun sterrenbeeld. Maar noem het woord ‘spiritualiteit’ in het verkeerde gezelschap en je ziet mensen letterlijk wit wegtrekken. Hun gezicht krijgt die beleefde uitdrukking die eigenlijk zegt: “O jee, daar gaan we.” En onverklaarbare fenomenen? Vergeet het maar. De kans dat je aangekeken wordt alsof je net beweerde dat de aarde plat is en je je eigen urine drinkt voor je gezondheid, is levensgroot.

Toch ben ik spiritueel ingesteld. Ik geloof in bepaalde onverklaarbare zaken. Andere sluit ik niet uit. Sterker nog, ik vind het raar als mensen alles meteen wegwuiven met “dat bestaat niet” zonder er ook maar een seconde over na te denken. Zo, daar is het. Je mag nu eerst even stevig met je ogen rollen of een diepe zucht slaken. Misschien even een screenshot maken om later naar te verwijzen als bewijs dat ik niet helemaal spoor. Klaar? Mooi. Dan vertel ik je waar het allemaal begon.

Een vriendin van me, een behoorlijk nuchter type, gaf me ooit een compliment dat bleef hangen. “Jij bent dan wel spiritueel,” zei ze, “maar je praat erover alsof je het over het weer hebt. Gewoon, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Daarom vind ik het nooit raar bij jou.”
Wat mijn geheim is? Geen idee. Misschien lig ik gewoon niet wakker van wat anderen denken. Of misschien ben ik te eigenwijs om me aan te passen. Maar ze heeft gelijk. Voor mij is het de normaalste zaak van de wereld. Net zo gewoon als boodschappen doen of koffie zetten. Ik ga er niet bij in lotushouding zitten of wierook branden als ik erover praat. Het is gewoon een deel van mijn leven.

Maar nu de onverklaarbare fenomenen. Dat begon toen ik een jaar of negen was.
Ik lag met griep op de bank, duf en verveeld, terwijl mijn ouders aan het werk waren. Dit was nog in het pre-streamingstijdperk, toen je volledig overgeleverd was aan wat er toevallig op tv kwam. Geen oneindige keuze uit duizenden titels. Gewoon een paar zenders en het geluk dat je had. Ik zapte wat rond, langs spelshows die me niet interesseerden en praatprogramma’s waar ik te jong voor was, en bleef hangen bij Discovery Channel. Daar was een documentaire te zien over paranormale ervaringen op een cruiseschip.
Ik was meteen verkocht. En tegelijk doodsbang.

Passagiers vertelden over vreemde geluiden in de gangen. Over natte voetstappen bij het zwembad die uit het niets verschenen, alsof iemand net uit het water was gestapt. Maar er was niemand. Over deuren die open en dicht gingen zonder dat iemand ze aanraakte. Over iets onzichtbaars dat zich door het schip bewoog, een aanwezigheid die je voelde maar niet kon zien. Wat me het meest bijbleef was de angst in hun ogen. Dat was geen spelletje. Dat was geen act voor de camera. Dat was echt.
De rillingen liepen over mijn rug terwijl ik daar op de bank lag, te ziek om weg te lopen maar te gefascineerd om weg te kijken. Mijn griep was even vergeten. Ik wilde meer weten. Hoe kon dit? Waarom gebeurde dit? En het allerbelangrijkste: was het echt?

Daarna was het een paar jaar rustig. Die documentaire had indruk gemaakt, maar niet genoeg om me ’s nachts wakker te houden. Ik was niet het kind dat met het licht aan sliep. De deur hoefde niet op een kier. Kasten en monsters onder het bed? Kom op. Dat was onzin. Ik keek af en toe nog wel naar dit soort programma’s als ze op tv kwamen, maar het bleef op een afstandje. Interessant, maar niet bedreigend. Ik leefde mijn leven, ging naar school, deed normale dingen. Tot mijn vijftiende.

Ik kwam in een huis te wonen waar dingen gebeurden die ik niet kon verklaren. En geloof me, ik probeerde het te verklaren. Het was niet meteen van: “O, het spookt!” Ik zocht naar logische oorzaken. Oude leidingen. De wind. De buren. Verbeelding. Maar sommige dingen kun je gewoon niet verklaren, hoe graag je het ook wilt.
Ik ga geen details geven – sommige dingen moet je gewoon bij jezelf houden, en bovendien wil ik niet dat mensen denken dat dit een goedkoop griezelverhaal is – maar laat ik het zo zeggen: ineens keek ik naar horrorfilms en dacht ik “Huh. Dat is dus niet zo overdreven als ik dacht.” Bepaalde scènes waren ineens een stuk minder fictief. Een stuk minder veilig.
Het gekke is dat je er op een gegeven moment bijna aan went. Niet dat het normaal wordt, maar je leert ermee leven. Je ontwikkelt je eigen strategieën. Je gaat bepaalde plekken in huis mijden. Je leert welke geluiden je kunt negeren en welke niet. Je wordt een expert in doen-alsof-er-niets-aan-de-hand-is.

Mijn vader raadpleegde uiteindelijk een medium. Niet omdat hij er per se in geloofde, maar omdat hij niet wist wat hij anders moest doen. Die beweerde dat ik het veroorzaakte. Dat ik als puber een poltergeist had geactiveerd. Alsof ik een soort onbedoelde paranormale schakelaar was. Alsof mijn hormonen niet alleen voor puistjes en stemmingswisselingen zorgden, maar ook voor bovennatuurlijke activiteit.
Ik was pissig.
Niet omdat het te gek klonk – inmiddels was weinig nog te gek – maar omdat het gewoon niet klopte. Ik woonde om en om bij beide ouders, en bij mijn moeder gebeurde er helemaal niets. Geen kranen die uit zichzelf open gingen. Geen deuren die vanzelf open gingen. Geen gevoel dat er iemand achter je staat terwijl je weet dat je alleen bent. Dus hoe kon ik het nou veroorzaken? Als ik echt de oorzaak was, dan zou het toch overal moeten gebeuren waar ik was? De logica klopte niet, en ik had het gevoel dat ik de schuld kreeg van iets waar ik niets aan kon doen. Alsof ik gestraft werd voor iets wat ik niet eens deed.

Op een dag zijn we uit dat huis gevlucht. Er is geen andere manier om het te zeggen. Na een heftige gebeurtenis gingen we gewoon weg.
Later kwam ik erachter dat de bewoners voor ons precies hetzelfde hadden meegemaakt. Een kennis van me bleek hen te kennen. Dezelfde verhalen. Dezelfde angst. Dezelfde verschijnselen. Hetzelfde gevoel dat er iets in dat huis was wat er niet hoorde te zijn. Ineens klopte alles. Het was niet ik. Ik was het nooit geweest. Het was dat huis.
Vanaf dat moment stond ik heel anders tegenover mensen die zeiden: “Ik heb iets vreemds meegemaakt.” Ik wuifde niets meer weg. Ik luisterde. Want ik wist hoe het voelde om iets mee te maken wat je niet kon verklaren, en dan te merken dat mensen je niet geloven. Of erger nog: dat ze denken dat je het zelf veroorzaakt.

Horrorfilms sloeg ik voortaan over. Ik had genoeg meegemaakt, dus nee, bedankt. Waarom zou ik mezelf vrijwillig nog meer van dit aandoen? (Stephen King was de uitzondering, er zijn grenzen, en zijn boeken zijn gewoon te goed om over te slaan.) En spookhuizen? Nee, bedankt. Al zou je me een miljoen geven, dan nog zou ik geen stap over de drempel zetten. Als iemand me nu vraagt of ik mee wil naar zo’n spookhuis-attractie met Halloween, krijgen ze een vriendelijk maar zeer stellig “nee” te horen.

Vlak na deze gebeurtenissen verschoof mijn fascinatie. Geen spoken en geesten, maar cryptiden. Voor wie niet weet wat dat is: wezens waarvan het bestaan niet bewezen is, maar ook niet weerlegd. Dieren die ergens in de marge leven tussen mythe en werkelijkheid. Denk aan Bigfoot, de Yeti, het monster van Loch Ness, de Chupacabra. Wezens die ergens in de schaduw van de wereld zouden kunnen bestaan, net buiten het bereik van camera’s en wetenschappelijk bewijs.

Waarom die verschuiving? Misschien omdat cryptiden minder bedreigend voelden. Geesten komen bij je thuis. Ze zitten in je huis, in je veilige plek. Cryptiden blijven lekker in het bos of in een meer ergens ver weg. Je moet actief op zoek gaan om ze tegen te komen. Dat voelde veiliger. Beheersbaarder.
Of misschien vond ik het gewoon fascinerender. Het idee dat er ergens in een afgelegen woud een wezen rondloopt dat we nog nooit officieel gezien hebben. Dat er in de diepste delen van oceanen dingen zwemmen die we niet kennen. Dat de wereld groter en mysterieuzer is dan we denken.

Tot op de dag van vandaag ben ik dol op documentaires over deze wezens. Ik kan er uren naar kijken. Die vervaagde foto’s, die getuigenverklaringen, die expedities waarbij teams met nachtkijkers door bossen lopen. Het houdt me aan de buis gekluisterd, zoals we vroeger zouden zeggen. Of ze echt bestaan? Ik weet het niet. Maar uitsluiten doe ik het ook niet.
De wereld is groter en vreemder dan we denken. Elke keer als we denken dat we alles weten, duikt er weer een nieuwe diersoort op in een of ander afgelegen oerwoud. Wetenschappers vinden regelmatig vissen in de diepzee die eruitzien alsof ze uit een horrorfilm komen. En dat zijn dieren die wel bestaan. Dus wie zegt dat er niet ergens een wezen rondloopt dat we nog niet gevonden hebben? Een wezen dat slim genoeg is om zich te verstoppen, of dat leeft in een gebied waar we simpelweg niet komen?

Soms, als ik weer zo’n documentaire kijk, denk ik: ik ga ook bij een team dat dit onderzoekt. Ik zie mezelf al door mistige bossen lopen met een warmtecamera en een nachtkijker, turend naar schaduwen tussen de bomen. Klaar om eindelijk het bewijs te vinden. Het moment waarop ik kan zeggen: “Zie je wel? Het bestaat echt!”
Ik stel me voor hoe ik geluiden registreer, voetstappen volg, verhalen verzamel van lokale bewoners. Hoe spannend dat zou zijn. Hoe bevredigend om eindelijk antwoorden te krijgen op vragen die me al jaren bezighouden.

Maar ja. Dan bedenk ik dat ik geen tent kan opzetten zonder te vloeken. Dat ik geen idee heb hoe je een beer van een cryptide onderscheidt in het donker (en dat lijkt me nogal belangrijke informatie). Dat mijn conditie waarschijnlijk niet toereikend is voor urenlange trektochten door moeilijk terrein. En dat ik, laten we eerlijk zijn, waarschijnlijk gillend wegren bij het eerste gekraak van een tak.

Ik ben dol op het mysterie, maar ik ben ook realistisch over mijn eigen grenzen. Ik hou van mijn comfortabele bank en mijn warme huis. Van documentaires kijken met een kop thee binnen handbereik. Van speculeren en fantaseren zonder daadwerkelijk gevaar te lopen.
Dus tot die tijd houd ik het maar bij wat ik wel kan: schrijven. Boeken waarin al die vragen, fascinaties en angsten samenkomen. Waarin ik wezens tot leven breng zonder dat ik daarvoor het bos in hoef. Waarin ik kan onderzoeken wat er zou gebeuren als die cryptiden echt bestaan, zonder zelf kou te lijden of door muggen gestoken te worden. Dat is misschien laf, maar het is een stuk veiliger. En ik heb genoeg rare dingen meegemaakt voor één leven, denk ik.

En wie weet. Misschien lees jij dit nu en denk je: “Wat een onzin allemaal.” Misschien schud je je hoofd en vraag je je af waarom je dit überhaupt hebt gelezen. Dat mag. Ik heb al geaccepteerd dat niet iedereen hetzelfde denkt als ik.
Of misschien denk je: “Hé, dat heb ik ook weleens gehad.” Misschien herken je dat gevoel, die fascinatie, die nieuwsgierigheid naar wat we niet kunnen verklaren. Misschien heb je ook weleens iets meegemaakt waar je geen woorden voor had, en heb je geleerd om er niet meer over te praten omdat mensen je raar aankijken.

Wat het ook is, het maakt me niet uit. Voor mij is dit verhaal net zo echt als dat griepmoment op de bank, toen ik negen was en voor het eerst kennismaakte met het onverklaarbare. En daar begon het allemaal. Alles wat daarna kwam – het spookhuis, de cryptiden, de boeken die ik uiteindelijk schreef – het komt allemaal voort uit die ene middag dat ik ziek op de bank lag en niet weg kon kijken van een documentaire over een spookschip.

Soms vraag ik me af hoe mijn leven eruit had gezien als ik die dag op een andere zender was blijven hangen. Maar dan bedenk ik me dat sommige dingen gewoon moeten gebeuren. Dat er een reden is waarom ik bleef kijken, waarom ik gefascineerd raakte, waarom ik uiteindelijk ging schrijven over verborgen werelden.
En misschien is dat het mooiste aan onverklaarbare fenomenen: ze herinneren ons eraan dat er meer is dan wat we kunnen zien en bewijzen. Dat er nog mysteries zijn. Dat de wereld groter is dan onze eigen zekerheid.
En dat, vind ik, is het waard om in te geloven.