
Als kind vond ik mijn vader de meest dappere man van de wereld. Hij werkte namelijk als PIW’er in de gevangenis Schutterswei in Alkmaar. De gedachte dat mijn vader al die enge boeven bewaakte en zelfs tussen ze rondliep, vond ik ronduit fascinerend. Mannen die bijvoorbeeld iemand gedood hadden of een gewapende overval hadden gepleegd, en mijn vader hield dat allemaal in het gareel. Voor mij was hij een held en het gevangeniswezen werd al snel een wereld waar ik mee opgroeide.
Ik mocht wel eens mee om mijn vader uit zijn werk op te halen. Dan stond ik daar als klein meisje voor die enorme gevangenis met zijn kleine raampjes. Het gebouw was in mijn ogen imponerend, bijna statig en toch met iets dreigends. In de verte hoorde ik de mannen die opgesloten waren. Eenmaal in de aankomsthal had ik het liefst door de muren heen gekeken, maar ik was nou eenmaal geen superheld, dus die gave was aan mij voorbij gegaan. Tot daar verandering in kwam. Op open dagen voor familieleden van medewerkers mocht ik wel delen van de gevangenis in en de cellen zien. Vol verwondering keek ik naar de benauwde hokjes met stalen toilet en wasbakjes, waar de gedetineerden verbleven. Ik kon me niet voorstellen dat daar volwassen mannen leefden. Zelfs mijn slaapkamer was groter. En dan had je nog de isoleer, een afschuwelijke ruimte waar de wanhoop bijna tastbaar was.
Toen ik nog maar net een tiener was, maakte mijn vader de overstap naar een vrouwengevangenis. Regelmatig kreeg ik zeepjes of andere knutselwerkjes die de vrouwen in elkaar hadden gezet. In het begin nam ik ze aan, maar ik begon me wel af te vragen waarom ik ze kreeg. Mijn vader legde uit dat de vrouwen vaak moeder waren, maar hun eigen kinderen niet meer mochten zien. Ik was voor hen een soort vervanging, een minuscuul stukje troost.
Voor het eerst begon ik te beseffen dat gevangenen ook mensen zijn, met gevoelens, een verleden, en dat hun daden weliswaar soms ronduit gruwelijk waren, maar dat ze vaak ook voort waren gekomen uit een schrijnende geschiedenis. Omdat ik ouder werd, vertelde mijn vader steeds vaker hoe het leven van deze gedetineerden verlopen was en waarom zij tot hun daad over waren gegaan. Het waren lang niet meer alleen maar enge mensen, zoals ik ze als kind zag.
Weer wat jaren later heb ik in mijn examenjaar stage gelopen in het gevangeniswezen. Voor mij was er niets spannends meer aan. Ik wist van de hoed en de rand en keek allang niet meer op als mijn vader op straat gegroet werd door ex-gedetineerden. Toch bleef ik trots. Er werden vaak complimenten uitgedeeld aan mijn vader, voor zijn manier van werken destijds. De gedetineerden vonden het fijn dat hij ze altijd als mens was blijven behandelen.
Mijn nieuwsgierigheid was nog altijd groot, dus hadden we gesprekken over wat diegene had gedaan en hoe dat zo gekomen was. Daarvan klapperden mijn oren nog wel.
Inmiddels is mijn vader overleden en is Schutterswei omgebouwd tot een hotel. De ironie. Het gebouw is zijn dreigende sfeer verloren. Eerst waren er nog opnamen van de populaire serie Celblok H. Toen die afgelopen waren, mocht het publiek nog eenmaal kijken, maar daarna viel het doek definitief. Dat geldt lang niet alleen voor Schutterswei. Jarenlang is er flink bezuinigd op het gevangeniswezen, met alle gevolgen van dien. Overvolle cellen, er is zelfs sprake van code zwart. Wilders en Coenradie ruziën er ondertussen flink op los met kreten als: dan maar meerdere gevangenen per cel.
De komende weken zal ik dan ook een reportage maken over het gevangeniswezen. Hoe komen de straffen tot stand? Welke vormen van gevangenschap zijn er? Straffen wij te laag of juist te hoog? Wat zijn de gevolgen als code zwart doorzet? Hoe komen mensen tot hun daden? Het is niet alleen een ode aan mensen zoals mijn vader, ik wil diep doordringen tot alle lagen die hierbij komen kijken. Mijn hart ligt dan wel bij de journalistiek, maar ook nog steeds bij het gevangeniswezen. Voor mij een ultieme kans om deze twee samen te brengen.