De zon schijnt fel door de betonnen opening van de parkeergarage onder De Mare. Het is een van die winterdagen waarop je je ogen dichtknijpt tegen het licht, maar je handen toch in je zakken houdt. Voor me staat een bulldozer, eenzaam bezig met zijn werk. Het geluid van metaal op beton echoot door de lege ruimte. Achter de machine zie ik een zwartgeblakerde muur, met roetsporen die als klauwen omhoog kruipen. Ik sta er langer naar te kijken dan de bedoeling is.

Het is ruim een jaar geleden, maar het beeld van die avond in augustus komt meteen terug. Ik zat op mijn balkon een boek te lezen, op één hoog boven ons kleine winkelgebied. De zon gaf nog flink wat warmte aan het begin van deze zomeravond. Mijn buren zaten ook buiten, ieder op hun eigen balkon. Niemand zei veel. Het was een van die avonden waarop je gewoon zat te genieten van het weer.

Ineens werd de rust verstoord, de sirenes loeiden. Eén, toen twee, toen nog meer. We keken op, allemaal tegelijk, alsof we het hadden afgesproken. En daar, op nog geen twee kilometer bij ons vandaan, rees een rookwolk op. Niet zo’n dunne streep rook van een barbecue of een schoorsteentje, maar een massa die zich breed maakte tegen de lucht, die groeide terwijl we ernaar keken. Het soort rookwolk waarbij je al weet, voor je ook maar iets weet, dat dit erg is.

Ik herinner me dat ik naar binnen liep om mijn telefoon te pakken, dat ik WhatsApp opende en zag dat de berichten binnenstroomden. “Brand bij De Mare?” “Zie je die rook?” “Wat gebeurt er?” De geruchten kwamen sneller dan de feiten, zoals altijd. Pas de volgende dag werd duidelijk wat er precies was gebeurd. Twee meisjes, twaalf en veertien jaar oud, hadden op acht plekken in de stad geprobeerd brand te stichten. Acht plekken. Ik las het en las het nog een keer.

Ze hadden ook toegeslagen in de binnenstad, waar mijn kind van twintig werkte. Niet in de winkel zelf, maar in de Decathlon ertegenover hadden ze een brandje geprobeerd te stichten. De beveiliger van de winkel van mijn kind had ze zien wegrennen, had nog geprobeerd ze tegen te houden. Ik stelde me voor hoe dat eruit moet hebben gezien: twee meisjes, rennend, een vrouw die achter ze aan gaat en te laat is. Toen mijn kind erover vertelde dacht ik: dat hele gebouw had af kunnen branden. Al die mensen. Mijn kind. Gelukkig hadden ze het brandje kunnen blussen. Wat een raar woord in deze context.
Bij Kik in De Mare liep het namelijk anders. Daar kreeg het vuur volledig grip op het pand. De winkel brandde volledig uit, panden ernaast raakten beschadigd.

De dagen erna verschenen de beelden online. De meisjes die gearresteerd werden, twee kinderen, handen op hun rug. En meteen daaronder de reacties. Honderden. Duizenden.
Ik scrolde erdoorheen en voelde me steeds ongemakkelijker. De boosheid begreep ik wel, want natuurlijk waren mensen boos. Maar het ging al snel niet meer over boosheid. Er werd ingezoomd op het uiterlijk van een van de meisjes, op haar huidskleur. Mensen begonnen theorieën te verzinnen over waar ze vandaan kwamen, hoe ze waren opgevoed, wat er thuis mis moest zijn gegaan. Alsof je van een video kon aflezen waarom iemand doet wat ze doet. Alsof een verklaring het minder erg zou maken, of juist erger.

Gisteren las ik dat de rechtszaak was geweest. Jeugddetentie, een leerstraf, een werkstraf, 130.000 euro schadevergoeding. Het zijn forse straffen voor kinderen, want detentie geven ze niet zomaar. Maar hun daad haalde het landelijke nieuws, brandde een gat in het winkelcentrum, liet littekens achter bij mensen die daar werkten of woonden of langs fietsten en het zagen gebeuren. Op 10 december komt de uitspraak.

En vandaag sta ik hier in die parkeergarage, met de zon in mijn ogen en die bulldozer die maar doorgaat. Het puin wordt opgeruimd. Uiteindelijk komt er waarschijnlijk een nieuw pand of zal het altijd een open plek blijven. De muur wordt schoongemaakt of gesloopt. De littekens verdwijnen uit het straatbeeld. Maar wat blijft er dan over?

Die vraag, denk ik. Die ene vraag die ik maar niet kwijtraak: hoe kan dit? Wat gebeurt er in het hoofd van meisjes van twaalf en veertien, dat ze op een zomerdag besluiten om op acht plekken brand te stichten? Ik probeer het me voor te stellen, welke gedachten, welke gevoelens, welke situatie, maar ik kom er niet uit. Mijn verbeelding reikt niet zo ver.
Er is geen verklaring die voldoet. Niets wat ik kan verzinnen of lezen dat het logisch maakt.

We kunnen die meisjes neerzetten als monsters, zoals veel mensen online doen. Dat maakt het makkelijker. Dan hoeven we niet na te denken over wat er aan vooraf ging, over wat ze zagen of voelden of misten dat ze hier terechtkwamen. Maar monsters bestaan niet. Er bestaan alleen mensen die dingen doen die we niet begrijpen.

Jeugddetentie, leerstraf, werkstraf, een schuld van 130.000 euro. Het klinkt als gerechtigheid, en misschien is het dat ook. Maar lost het iets op? Het brengt de panden niet terug. Het neemt de schrik niet weg. Het beantwoordt niet de vraag die sommige mensen zich stellen: hoe voorkomen we dat dit nog een keer gebeurt?

De bulldozer stopt even, zet zijn bak neer, pakt een nieuwe lading puin. Het geluid kaatst tegen de betonnen wanden. Over een paar weken is de uitspraak. Het geraamte zal verdwijnen. Het leven gaat door. En dat klopt ook. Maar doorleven is niet hetzelfde als vergeten.

Dit verhaal heeft geen winnaars. Twee meisjes die nu een strafblad hebben en een schuld die ze waarschijnlijk nooit kunnen aflossen. Ondernemers die hun pand kwijt zijn. Medewerkers die hun werkplek verloren. Een wijk die geschrokken is en zich niet meer helemaal veilig voelt. En ergens, in twee gezinnen, misschien ouders die wakker liggen met de vraag: hadden we het kunnen zien? Hadden we het kunnen voorkomen?

Ik draai me om en loop terug naar de auto. De zon schijnt nog steeds, de winterlucht is helder en koud. Boven me, op straatniveau, hoor ik het geroezemoes van mensen die hun boodschappen doen. Het gewone leven. Maar onder de oppervlakte, in parkeergarages en achter zwartgeblakerde muren, in rechtszalen en aan keukentafels, blijft de vraag hangen.
Hoe zijn we hier beland? En wat doen we ermee? Niet alleen met deze meisjes, maar met alle kinderen die op het randje balanceren? Die iets voelen of missen of meemaken dat we niet zien tot het te laat is?
Ik heb het antwoord niet. Maar de vraag laat me niet los.