Gisteren liep ik met mijn wandelmaatje door de duinen van Bergen aan Zee. De lucht was zacht en het zand kraakte onder onze schoenen. We liepen een tijdje zwijgend naast elkaar, zoals dat gaat als je elkaar goed kent. Pas toen we de eerste klim achter de rug hadden, begon het gesprek.
We hadden het over mijn artikelen en over de toon. Ik vertelde dat ik soms het gevoel heb dat mijn manier van schrijven verloren raakt in het rumoer. Dat mijn zachtheid misschien niet meer past in een tijd waarin meningen met hoofdletters worden uitgesproken en scherpte wordt gezien als kracht.
“Je schrijft zo mooi, met zoveel gevoel,” zei ze. “Juist daarom komt het binnen.”
Ik moest even slikken, omdat ik haar geloofde. En tegelijk omdat ik eraan twijfelde. Om me heen zie ik journalisten met hun scherpe pen allerlei misstanden aankaarten, terwijl ik geen flauw idee heb hoe dat moet. Zelfs als ik over de grootste tragedie schrijf, doe ik dat nog met zachtheid.

We praatten verder over van alles, zoals Faber, Wilders en het uitje naar de Efteling dat niet door mocht gaan. Ik vertelde dat ik daar een stuk over had geschreven op LinkedIn. In mijn hoofd klonk het scherp en stevig tot ik het teruglas. Toen zag ik het pas goed. Het zat niet vol boosheid, maar vol pijn. Pijn die zacht is, maar diep gaat.
Mijn wandelmaatje keek me aan en zei het opnieuw, met overtuiging: “Dat is jouw kracht.”
En ergens onderweg tussen het helmgras en de zee viel het kwartje. Misschien moeten er juist nu ook verhalen zijn die niet schreeuwen.
Want ik merk het om me heen. De wereld is moe van het schreeuwen. Iedereen praat, maar niemand luistert. Mensen trekken zich terug in hun gelijk, graven zich in en beschermen hun mening alsof het een bunker is waar ze veilig zijn voor de blik van een ander.
Maar juist daarin verdwijnt iets heel kostbaars, namelijk de menselijkheid.

Ik wilde al langer iets schrijven over racisme, maar ik vond de toon niet. Ik begon telkens opnieuw, met zinnen die harder waren dan ik me voelde. Met woorden die probeerden te raken door scherpte, terwijl mijn hart iets anders zei.
Vandaag kies ik daarom voor die andere toon. Niet om te verzachten wat onrechtvaardig is, maar om voelbaar te maken wat soms onder de oppervlakte blijft.
Ik zie dagelijks racisme. Soms recht in mijn gezicht, soms sluipend in gesprekken, grapjes en kleine opmerkingen die niet bedoeld zijn als kwetsend, maar het wel zijn.
Het zit hem bijvoorbeeld in iemand die ogenschijnlijk onschuldig zegt: “Er zat dus een hoofddoekje achter de kassa…”
En ik voel hoe iets in mij onmiddellijk verstart. Want wat bedoel je dan? Een kledingstuk? Een accessoire?
Nee. Je bedoelt een mens. Iemand met een naam, een leven, een familie, hoop en dromen, net als jij. Maar in één ademhaal maak je haar onzichtbaar.

Of die andere zin die ik vaak hoor: “Ik ben geen racist, maar…”
En dan volgt er iets waarvan ik hoop dat het een vergissing is, een misplaatste grap of een moment van onoplettendheid. Maar het is geen grap. Het is ernst en het doet pijn.
Niet alleen voor degenen over wie het gaat, ook voor mij. Dat is misschien vreemd om te zeggen, want ik ben wit en ik heb privileges waar ik me jarenlang niet eens bewust van was. Ik kan zonder nadenken een winkel binnenlopen, een sollicitatiegesprek voeren en de straat oversteken zonder argwaan. Maar die privileges beschermen me niet tegen het voelen. Want ik kijk en ik zie. Ik zie mensen die vermoeid zijn van telkens uitleggen wie ze zijn. Ik zie kinderen die leren dat hun huidskleur iets is waar anderen vragen over stellen, of grappen over maken. Ik zie ouders die hun kinderen waarschuwen voor situaties die ik mijn eigen kind nooit hoef uit te leggen.
En dan vraag ik me af: wanneer zijn we vergeten gewoon naar elkaar te kijken? Wanneer zijn we opgehouden met zien dat achter elke huidskleur, achter elke taal, achter elk geloof een mens schuilt met dezelfde basisbehoeften als jij en ik? Namelijk veiligheid, liefde en erbij mogen horen.

Racisme is niet altijd hard of zichtbaar. Het zit in hoe we over anderen praten, in wie we vertrouwen geven en wie we wantrouwen op voorhand. Het zit in systemen, maar ook in blikken. In grapjes aan de eettafel. In stiltes waarin niemand iets zegt, terwijl iedereen het voelt.
Ik wil je niets opleggen, ik wil je nergens van overtuigen. Ik wil alleen dat je even blijft stilstaan. Dat je durft te voelen wat je liever wegduwt en dat je durft toe te geven dat we allemaal blinde vlekken hebben. Dat je het ongemak niet meteen weg lacht of wegrationaliseert.
Ik wil je uitnodigen. Niet met een vuist op tafel, maar met een open hand, omdat ik geloof dat zachtheid ook kracht is en dat luisteren de enige weg vooruit is.
Misschien is dat wat het verschil maakt. De wil om elkaar weer als mens te zien. Niet als label, niet als categorie, niet als ‘de ander’, maar als iemand die net zo vaak bang is, net zo vaak hoopt en net zo vaak liefde zoekt als jij en ik. Want als we dat kunnen, als we dat blijven doen, dan kunnen we beginnen met helen. Langzaam, stukje bij beetje. Misschien is dat de enige manier om de wereld iets zachter te maken, door zelf niet bang te zijn om zacht te zijn. Het is een lange weg, maar elke stap, elke blik van begrip, brengt ons dichterbij.