
© CDD20
We vergissen ons graag met overtuiging. Want twijfelen voelt gevaarlijker dan ongelijk hebben. Ik heb het geluk gehad dat ik als journalist opgeleid ben. En de belangrijkste les die ik daar leerde was: “Dat weet ik niet, maar dat ga ik uitzoeken.” Die zin werd geen nederlaag, maar een belofte. Een begin in plaats van een einde.
Maar dat is niet de standaard reactie, heb ik gemerkt. Ik zie het in gesprekken. Die fractie van een seconde waarin je iemand een vraag stelt en je ziet hoe het brein in actie schiet, op zoek naar een antwoord. Niet zozeer naar het juiste antwoord, maar gewoon een antwoord. Alsof het ergste wat hen kan overkomen is om daar te staan met hun mond open en te moeten zeggen: “Dat weet ik niet.”
En dus wordt er ter plekke iets gefabriceerd. Iets dat klinkt alsof het waar zou kunnen zijn. Iets dat gebaseerd is op een halve herinnering van een artikel dat ze ooit lazen, of een gesprek dat ze half volgden, of gewoon op wat logisch lijkt als je niet te lang nadenkt.
Ik doe het soms ook. Niet met feiten – daar ben ik door mijn training voorzichtig mee – maar met meningen. Met oordelen over dingen waar ik eigenlijk te weinig van weet. “Volgens mij is dat omdat…” zeg ik dan, terwijl het eerlijke antwoord zou zijn: “Geen idee, eigenlijk. Interessant.” We bouwen zo allemaal mee aan dat enorme gebouw van dingen-die-mensen-denken-te-weten-maar-eigenlijk-niet-weten. Valse zekerheid die zich voortplant als een virus, van gesprek naar gesprek, totdat niemand meer weet waar het begon of hoe waar het is.
Het gewicht van weten
We zijn opgegroeid met de verheerlijking van kennis. Op school werden we beloond voor het weten van dingen. Er waren goede antwoorden en foute antwoorden, en de slimme kinderen waren degenen die de goede antwoorden wisten.
“Ik weet het niet” leverde je niks op. Geen punten. Geen gouden ster. Alleen maar een teleurgesteld gezicht van de juf en het gevoel dat je tekortschoot.
En dus leerden we al vroeg: niet-weten is falen. Onzekerheid is zwakte. Twijfel is iets wat je moet verbergen, of in elk geval snel moet overwinnen door meer te studeren, meer te lezen, meer te leren.
Kennis werd het doel. De verzameling van feiten, inzichten, informatie. Hoe meer je wist, hoe waardevoller je was. Hoe zekerder je klonk, hoe serieuzer je genomen werd. En tot op zekere hoogte is dat ook waar. Kennis is macht, zeggen we, en dat is niet helemaal gelogen. Een chirurg die niet weet hoe het lichaam in elkaar zit, is gevaarlijk. Een piloot die de instrumenten niet kent, is levensbedreigend. Een ingenieur die de wetten van de fysica negeert, bouwt bruggen die instorten.
Maar ergens onderweg zijn we doorgeschoten. We zijn kennis gaan verwarren met wijsheid. Informatie met inzicht. Het vermogen om feiten te reproduceren met het vermogen om te begrijpen. En belangrijker nog: we zijn vergeten dat niet-weten ook een vorm van kennis is.
De illusie van zekerheid
Hier is iets vreemds: hoe meer je leert over een onderwerp, hoe meer je beseft hoeveel je niet weet. Experts zijn voorzichtig met hun uitspraken, vol nuances en kanttekeningen. “Het hangt ervan af,” zeggen ze. “In de meeste gevallen wel, maar…” “Tot nu toe denken we dat…”
Maar de amateur? Die heeft geen last van dergelijke twijfels. Die heeft een YouTube-video gezien en een blog gelezen en weet nu precies hoe het zit. Met de economie. Met het klimaat. Met opvoeding. Met gezondheid. Met alles, eigenlijk.
Het heet het Dunning-Kruger effect, die cognitieve bias waarbij mensen met weinig kennis over een onderwerp hun eigen competentie enorm overschatten. De grafiek is hilarisch: een steile piek van zelfvertrouwen bij een beetje kennis, gevolgd door een diep dal wanneer je door leert en beseft hoe complex het allemaal is, om dan langzaam weer omhoog te klimmen naar een bescheidener niveau van vertrouwen.
Ik herken die piek maar al te goed. Elke keer dat ik een nieuw onderwerp induik is er dat moment, zo rond hoofdstuk drie, waarin ik denk: “Oké, ik snap het nu. Ik zou hier een lezing over kunnen geven.”
En dan lees ik verder. En botst mijn mooie simpele model op de werkelijkheid, die altijd weerbarstiger blijkt te zijn dan welke theorie dan ook. En tegen de tijd dat ik bij het laatste hoofdstuk ben, is mijn belangrijkste inzicht: god, wat is dit allemaal ingewikkeld.
Maar die eerste overmoedige versie van mijzelf, die na drie hoofdstukken al dacht het te snappen, is wel de versie die het hardst zijn mening ventileert. Die overtuigend klinkt. Die geen ruimte laat voor twijfel.
En mensen geloven overtuiging. We zijn daar gevoelig voor. Een onzekere waarheid verliest het altijd van een zekere leugen.
De moed van niet-weten
Er is iets dappers aan het hardop niet-weten. In het durven zeggen: “Dat weet ik gewoon niet.” Of beter nog: “Dat weet ik niet, en ik ben niet eens zeker of iemand het weet.”
Het voelt als een sprong. Als het loslaten van een reling. Want zodra je toegeeft dat je iets niet weet, ben je kwetsbaar. Dan kan iemand anders – iemand die wel doet alsof hij het weet – jouw plek innemen. Jouw autoriteit overnemen.
In vergaderingen zie je het gebeuren. Iemand stelt een vraag. Er valt een stilte. Wie gaat antwoorden? Wie weet het? En dan is er altijd wel iemand die de stilte niet kan verdragen en iets zegt. Iets dat autoriteit uitstraalt, of in elk geval de afwezigheid van twijfel. En meteen schuift de groep die richting op. Want een antwoord – welk antwoord dan ook – is prettiger dan het ongemak van niet-weten.
Maar wat als we het verkeerd hebben? Wat als niet-weten niet de afwezigheid is van iets waardevols, maar juist de aanwezigheid van iets essentieels?
Nieuwsgierigheid, bijvoorbeeld. Je kunt pas echt nieuwsgierig zijn naar iets als je erkent dat je het niet weet. Echte vragen – vragen waar je geen antwoord op hebt, maar waar je oprecht naar op zoek bent – die kunnen alleen ontstaan in de ruimte van niet-weten.
Of nederigheid. Dat veel misbruikte woord, dat vaak verward wordt met onderdanigheid of vernedering. Maar echte nederigheid is iets anders. Het is het realistische besef van je eigen beperkingen. Het erkennen dat je perspectief slechts één van de vele mogelijke perspectieven is. Dat wat jij ziet niet alles is wat er te zien valt.
En dan is er nog iets subtielers: de ruimte voor het mysterie. Voor dat wat misschien nooit geweten kan worden. Voor vragen die geen antwoorden hebben, of niet het soort antwoorden dat in woorden gevat kan worden.
We zijn daar slecht in geworden. In het laten bestaan van mysterie. We willen verklaringen. We willen begrijpen. En als we iets niet kunnen verklaren, dan ontkennen we het liever dan ermee te leven.
Maar sommige dingen zijn misschien te groot voor ons begrip. Niet omdat we niet slim genoeg zijn, maar omdat ze van een andere orde zijn. Omdat ze zich niet laten vangen in de netten van taal en logica die we gebruiken om de wereld te ordenen.
Liefde, bijvoorbeeld. Iedereen die ooit verliefd is geweest, weet dat het meer is dan een cocktail van dopamine en oxytocine. De neurowetenschapper kan je vertellen wat er gebeurt in je brein, maar niet waarom het voelt zoals het voelt. Niet waarom die specifieke persoon, op dat specifieke moment, je hele wereld op zijn kop zet.
Of bewustzijn. We weten dat het bestaat – ik denk dus ik ben – maar we hebben geen idee hoe. Hoe materie zoals neuronen, synapsen en elektrische signalen subjectieve ervaring produceert. Het “hard problem of consciousness” noemen filosofen het, en het is hard omdat we niet eens weten wat voor soort antwoord we zoeken.
En misschien is dat helemaal niet erg. Misschien hoeft niet alles verklaard te worden.
De wijsheid van twijfel
Socrates zei dat hij wijzer was dan anderen omdat hij tenminste wist dat hij niks wist. Het is een van die uitspraken waarbij sommige mensen met hun ogen rollen – ja ja, paradoxaal, heel slim – maar die met de jaren steeds meer gaat klinken als de meest praktische wijsheid die er is.
Want kijk eens naar de grote catastrofes in de geschiedenis. De oorlogen, de genocides, de onderdrukking. Ze begonnen meestal met zekerheid. Met leiders die precies wisten hoe het zat, wat er moest gebeuren, wie de vijand was. Met massa’s die volgden omdat de zekerheid zo verleidelijk was, zo geruststellend in een wereld die altijd complexer en veranderlijker is dan we graag willen.
Twijfel – echte, fundamentele twijfel – is misschien wel de beste rem die we hebben tegen extremisme. Tegen simpliciteit. Tegen het verlangen om de werkelijkheid te schrappen tot hij past in een slogan.
Ik ben de laatste jaren voorzichtiger geworden met mijn uitspraken. Niet omdat ik minder weet dan vroeger – waarschijnlijk weet ik zelfs meer, in de strikte informatieve zin – maar omdat ik beter begrijp hoe weinig ik weet. Hoe ontelbaar veel factoren meespelen bij elk verschijnsel. Hoe elk antwoord drie nieuwe vragen oproept.
“Dat hangt ervan af,” hoor ik mezelf steeds vaker zeggen. Of: “In mijn ervaring wel, maar…” Of zelfs: “Dat is een goede vraag, en ik heb geen goed antwoord.”
En weet je wat het gekke is? Mensen lijken me serieuzer te nemen. Niet minder, maar juist meer. Alsof die bereidheid om te twijfelen, om toe te geven aan complexiteit, op de een of andere manier meer vertrouwen wekt dan de gladde zekerheden die ik vroeger debiteerde.
Misschien omdat echte expertise altijd voorzichtig is. Omdat mensen die echt weten waarover ze praten, ook weten wat ze niet weten.
Het ongemak
Maar goed, het is niet makkelijk, dit niet-weten. Het is zeer oncomfortabel. We zijn gemaakt om patronen te zien, om oorzaken en gevolgen te identificeren, om orde te scheppen in chaos. Het brein houdt niet van lege plekken, van vragen zonder antwoorden.
Vandaar dat we verhalen verzinnen. Mythes. Theorieën. Niet omdat we leugenachtig zijn, maar omdat we betekenis nodig hebben. Omdat “ik weet het niet” voelt als in de lucht hangen, alsof de grond onder je voeten wegvalt.
En dus vullen we de leegte. Met goden of met wetenschap, met complottheorieën of met statistiek, met intuïtie of met logica. Wat het ook is dat ons houvast geeft, dat het onbekende een gezicht geeft.
Dat is niet per se verkeerd. Sommige verhalen zijn nuttig. Sommige modellen werken, ook al zijn ze niet “waar” in absolute zin. Newtons natuurkunde is niet meer de meest accurate beschrijving van de werkelijkheid, maar je kunt er nog steeds prima een brug mee bouwen.
Het probleem ontstaat wanneer we vergeten dat het verhalen zijn. Wanneer we onze modellen verwarren met de werkelijkheid zelf. Wanneer we zo gehecht raken aan onze verklaringen dat we geen nieuwe informatie meer kunnen verdragen die ze zou kunnen ondermijnen. Dan gaat niet-weten van een tijdelijke staat – een uitnodiging tot onderzoek, tot nieuwsgierigheid – naar een bedreiging. Iets wat bestreden moet worden. En dat is precies waar we in de problemen komen.
De vaardigheid van vragen stellen
Als niet-weten een kunst is, dan is vragen stellen het gereedschap. Goede vragen openen deuren. Die maken ruimte. Die nodigen uit tot gezamenlijk onderzoek in plaats van tegengesteld debat. Er is een verschil tussen “Hoe kun je dat nou denken?” en “Wat heeft je tot die conclusie gebracht?” Het eerste is een aanval vermomd als vraag. Het tweede is oprechte nieuwsgierigheid naar iemands denkproces.
Of tussen “Weet je wel hoe dom dat klinkt?” en “Help me begrijpen hoe je daar bij komt.” Het eerste sluit. Het tweede opent.
Kinderen zijn hier briljant in, voor ze het afleren. “Waarom?” vragen ze, steeds opnieuw, tot je bij het punt komt dat je moet toegeven: “Dat weet ik niet.” En dan kijken ze je aan met die heldere blik en zeggen: “Oké. Zullen we het opzoeken?”
Ergens tussen de kindertijd en volwassenheid verliezen we dat. We leren dat niet-weten gênant is. Dat vragen stellen betekent dat je het niet snapt, dat je achterloopt, dat je minder bent. En dus stoppen we met vragen. Of we stellen alleen nog vragen waarvan we het antwoord al weten, om onze kennis te etaleren.
Maar de beste gesprekken die ik ooit had – de gesprekken die me echt iets leerden, die mijn perspectief verschoven, die me raakten – waren gesprekken waarin beide partijen bereid waren om niet te weten. Waarin we samen konden zitten in de ruimte van het mysterie en van daaruit konden verkennen.
“Ik weet het niet,” zei iemand dan. “Maar misschien…”
“Ja, of misschien…”
“Wacht, wat als…”
Zo, tastend, voorzichtig, werden er nieuwe inzichten geboren. Niet uit zekerheid, maar uit gedeelde nieuwsgierigheid. Niet uit het winnen van een debat, maar uit het samen iets proberen te begrijpen.
De bevrijding van onzekerheid
En hier is de paradox: zodra je accepteert dat je niet alles hoeft te weten, zodra je die druk van je afhaalt, wordt het makkelijker om echt te leren. Om je te vergissen zonder dat het een ramp is. Om van mening te veranderen zonder dat het gezichtsverlies betekent.
“Daar dacht ik vroeger zo over,” kun je dan zeggen. “Maar ik ben van gedachten veranderd.” Niet als bekentenis van een zonde, maar als bewijs van groei. Als teken dat je blijft leren, blijft luisteren, blijft openstaan.
Mijn meningen van tien jaar geleden maken me af en toe aan het lachen. Zo zeker was ik toen. Alles leek zo simpel. Inmiddels zijn er lagen van nuance bij gekomen, complicaties, en van “ja maar”. Ik weet minder zeker, maar volgens mij begrijp ik beter.
En dat is een fijne plek om te zijn. Niet de top van de berg waar je alles kunt overzien, maar ergens halverwege waar je zicht hebt op zowel waar je vandaan komt als richting waar je naartoe gaat, en waar je beseft dat de berg hoger is dan je dacht en de route ingewikkelder, maar dat de klim het waard is. Of misschien is het helemaal geen berg. Misschien is het een doolhof. Of een oceaan. Of iets wat zich niet laat vangen in een metafoor.
Want als je niet alles hoeft te weten, als het niet eens mogelijk is om alles te weten, dan mag je ontspannen. Dan mag je genieten van het proces van ontdekking zonder de druk van een eindbestemming.
Dan mag je dwalen, letterlijk en figuurlijk. Dan mag je vragen stellen waar geen antwoord op komt. Dan mag je veranderen van mening, je vergissen, het opnieuw proberen.
Dan mag je mens zijn, in plaats van een wandelende encyclopedie.
De kunst van het niet-weten
En zo kom ik terug bij het begin, bij die ongemakkelijke stilte na een vraag die ik niet kan beantwoorden. Bij die neiging om toch iets te zeggen, iets te verzinnen, om die leegte te vullen. Het is een vaardigheid, dit niet-weten. Een kunst, zelfs. Niet de kunst van het opgeven of van intellectuele luiheid, maar de kunst van het blijven openen. Van het niet te snel reageren met een kant-en-klaar antwoord. Van het comfortabel worden met onzekerheid als je natuurlijke staat.
We vergissen ons graag met overtuiging, zei ik in het begin. Want twijfelen voelt gevaarlijker dan ongelijk hebben. Maar misschien is het tijd om dat om te draaien. Om twijfel te zien als het startpunt van wijsheid in plaats van als bewijs van zwakte. Om niet-weten te vieren als een vorm van eerlijkheid. Om onzekerheid te omarmen als de enige realistische positie in een wereld die complexer is dan welk model ook dat we ervan kunnen maken.
En wie weet komen we dichter bij echte kennis door te beginnen met erkennen hoeveel we niet weten.
Of misschien ook niet.
Ik weet het niet.
En dat is niet erg.
