De beschermde generatie

Mijn kind is bijna 21 jaar en nog steeds kijk ik met een mengeling van fascinatie en horror naar jonge ouders om me heen. Toen ik nog maar net een kersverse jonge moeder was, was dat al gaande. Alsof er een geheime memo was rondgestuurd over hoe opvoeden hoort, en ik die blijkbaar gemist had. Want ik deed maar wat.
En dat “maar wat doen” lijkt tegenwoordig bijna een misdaad. Terwijl ik denk: misschien is dat juist het geheim.

Ik moet je iets opbiechten. Ik ben de afgelopen jaren een soort antropoloog geworden in supermarkten, bij andere kinderen thuis en overal waar jonge gezinnen rondlopen. En wat ik zie, maakt me tegelijkertijd aan het lachen en aan het huilen.
Er is een stille revolutie gaande in Nederland. Ouders zijn massaal helikopterpiloten geworden, of nog erger: curlingspelers die als gekken de weg vrij vegen voor hun kleine steentjes.

Zo zag ik een vader die zijn vijfjarige dochter hielp met memory. Niet gewoon hielp, maar letterlijk de kaartjes omdraaide terwijl hij fluisterde: “Hier ligt de olifant, schatje.” Toen ze ‘won’, sprong ze op en neer van blijdschap. Papa keek trots. Ik dacht: wat heeft dit kind nu precies geleerd? Dat winnen makkelijk is? Dat papa alles voor haar regelt?
En dat is nog maar het topje van de ijsberg.

Laten we het hebben over lunchtrommels. Heilige grond, mensen! Ik ken ouders die ’s avonds drie kwartier bezig zijn met het snijden van komkommersterretjes en het arrangeren van cherrytomaatjes in regenboogpatronen. Een moeder bekende schuldig dat ze TikTok-tutorials volgt over ‘lunchbox art’.
Toch blijft de lunchbox horror daar niet bij.
“Maar het moet wel gezond zijn!” roepen ze in koor. Geen koek, geen limonade, geen normale boterham met hagelslag. Nee, quinoa-bolletjes met avocado en biologische wortelsticks die eruitzien alsof ze zo uit een lifestyle magazine komen.
Het resultaat? Kinderen die op hun achttiende niet weten hoe ze zelf een boterham maken. Die denken dat eten altijd Instagram-waardig moet zijn. Die nog nooit de simpele vreugde hebben ervaren van een boterham met pindakaas die je zelf hebt gesmeerd (ja, ook als hij scheef is).

En god verhoede dat er modder in het spel komt! Ik zie ouders in het park rondrennen met doekjes alsof hun kind elk moment kan exploderen. “Niet in de plas! Je schoenen! Je broek!”
Maar weet je wat echt vies is? Een kind dat op zijn tiende nog steeds bang is om zijn handen vuil te maken. Dat niet weet hoe lekker het is om door plassen te springen of zandkastelen te bouwen die echt van zand zijn (en niet van dat hygiënische kinetische spul).

En dan die constante behoefte om ze te vermaken. Educatief, welteverstaan. Geen seconde verveling toegestaan! Muziekles, ballet, voetbal, bijles, mindfulness voor kinderen (ja, dat bestaat echt).
Ik zag laatst een moeder die haar zoontje van vier een wetenschapsexperiment liet doen tijdens het wachten op de bus. Met een kleine telescoop die ze uit haar tas toverde. Het was indrukwekkend, maar ook een beetje triest. Wanneer leert zo’n kind gewoon… te wachten? Te dagdromen? Zich te vervelen?

Oh, en natuurlijk zijn schermen de duivel. Geen iPad, geen tv, geen telefoon. Behalve dan die educatieve apps die perfect zijn afgestemd op hun ontwikkelingsfase.
Het ironische? Deze ouders zitten zelf constant op hun telefoon. Tijdens het voorlezen, tijdens het spelen, tijdens het eten. Maar hun kind mag geen vijf minuten naar een tekenfilm kijken, want dat is slecht voor de hersenontwikkeling.

En dan de leugens. De welgemeende, liefdevol verpakte leugens. “Opa is op vakantie.” (Nee, opa is dood.) “Je hamster is naar de dierenhemel.” (Nee, hij ligt in de vuilnisbak.) “Alle kinderen zijn even goed in alles!” (Nee, sommige kinderen zijn gewoon beter in voetbal, en dat is niet erg.)
We denken dat we onze kinderen beschermen, maar we beroven ze van de kans om te leren omgaan met teleurstelling, verdriet en de simpele waarheid dat het leven soms kut is.

Want wat gebeurt er als deze beschermde generatie de echte wereld in moet? Ik zie studenten die in huilen uitbarsten als ze een onvoldoende krijgen. Jongvolwassenen die hun ouders bellen omdat ze niet weten hoe ze een afspraak met de huisarts moeten maken. Twintigers die paniekaanvallen krijgen van een beetje kritiek op hun werk.
We hebben kinderen gekweekt die perfect zijn in het leven dat we voor ze hebben ontworpen, maar hopeloos verloren zijn in het leven zoals het echt is.

Het grappigste (of triestste) van alles? Deze ouders denken dat ze hun kinderen helpen. Ze zijn zo bang dat hun kind lijdt, dat ze vergeten dat een beetje lijden juist een leerschool is. Dat vallen leert om op te staan. Dat verliezen leert om winnen te waarderen. Dat verveling leert om creatief te zijn.

Ik zag laatst een jongetje van zes dat zijn eigen veters probeerde te strikken. Hij worstelde, gefrustreerd, en probeerde het opnieuw. Zijn moeder stond klaar om het over te nemen. Maar hij zei: “Nee mama, ik doe het zelf!”
En weet je wat? Hij deed het. Scheef, maar hij deed het. En de trots op zijn gezicht was echt. Niet zoals die neptrots van het memory-meisje, maar echte, verdiende trots.

Dus hier is mijn vraag: wanneer liet jij een kind voor het laatst gewoon vallen? Letterlijk of figuurlijk? Wanneer zei je voor het laatst: “Zoek het maar uit?” Wanneer liet je ze voor het laatst gewoon… kind zijn? Vies worden, zich vervelen, verliezen, teleurgesteld zijn?
Want misschien is dat wel het mooiste cadeau dat we onze kinderen kunnen geven: de kans om te leren dat ze sterker zijn dan ze denken. Dat ze kunnen vallen en weer opstaan. Dat het leven niet altijd leuk is, maar dat ze het wel aankunnen.
En wie weet, misschien leren wij er ook nog wat van.

Ik dacht vroeger dat ik maar wat deed. Nu denk ik: misschien waren dat de beste handvatten die ik mijn kind kon geven, namelijk de kans om zelf te leren dat ze meer kunnen dan ik ooit had durven bedenken. Sterke kinderen groeien namelijk niet uit steriele trommeltjes, maar uit modder, tranen en mislukkingen.