Zoals elke zaterdagochtend opende ik, gewapend met een kop cichorei koffie, mijn sociale media. Al snel belandde ik in een discussie over AI, en dan met name ChatGPT. Het ging niet over ethiek of banenverlies, maar over het gedachtestreepje.
Dat kleine streepje — je weet wel, het langere broertje van het koppelteken — blijkt inmiddels verdacht.
“Typisch AI-taal,” zei iemand bloedserieus. Ik verslikte me in mijn koffie en dacht: pardon? Het gedachtestreepje? Dat nobele leesteken dat al generaties lang schrijvers helpt hun gedachten elegant af te breken, af te bakenen of te verrijken? Ineens is dat verdacht?

Blijkbaar wel. In mijn omgeving zie ik steeds vaker mensen die hun eigen schrijfstijl beginnen te wantrouwen. Ze vermijden leestekens en bepaalde woorden omdat ze “te slim” of “te generiek” zouden klinken. Alsof een correcte zin ineens gelijkstaat aan algoritmisch bedrog. Zodoende ontstaat er een nieuwe vorm van zelfcensuur. Maar laat ik niet gaan doen alsof alles mij volkomen onberoerd laat. Ook ik durfde een tijdje geen leestekens te gebruiken en ik vermeed bepaald taalgebruik. Het werd een dagtaak en was zwaar vermoeiend, dus stopte ik daar weer mee.

Alle gekheid op een stokje, er schuilt natuurlijk ook een bepaald “gevaar” in deze zelfcensuur. We gaan ons gedragen als slecht presterende versies van onszelf, alsof echtheid alleen nog kan bestaan in taalgebruik dat een beetje rammelt. En dat is best verdrietig. Als we uit angst voor AI onze eigen stem gaan verminken, wie wint er dan?

Het ironische is dat AI wordt getraind op onze taal. Op onze stijl, onze zinnen en onze leestekens. Als wij stoppen met normaal schrijven, dan leert AI straks ook dat ‘echte taal’ bestaat uit afgebroken zinnen zonder nuance, zonder flair en zonder — jawel — een goed geplaatst gedachtestreepje.
En dan zijn we pas echt de klos. Dan klinkt iedereen straks als een mens die zo bang is om op AI te lijken, dat hij vergeten is hoe dat echte schrijven ook alweer moest.