Het is geen geheim dat ik documentaires verslind over het bovennatuurlijke. Niet als gelovige die alles klakkeloos aanneemt, maar ook niet als cynicus die alles wegwuift met een geïrriteerd handgebaar. Ik zweef ergens in het midden, met een blik van wat als… die maar niet wil verdwijnen. En de laatste tijd, terwijl ik door die eindeloze konijnenholen van UFO-getuigenissen en buitenaardse ontmoetingen graaf, valt me iets op dat ik niet meer kan negeren, hoe graag ik het ook zou willen afdoen als toeval of als wishful thinking van mensen die wanhopig op zoek zijn naar antwoorden.
De aliens – of wat ze ook mogen zijn – praten vaak over hetzelfde: klimaatverandering. Daarom neem ik je graag mee in mijn gedachtenwereld.

Khao Kala
Laten we beginnen met Khao Kala, een onopvallende heuvel die zich uitstrekt in het landschap, zo’n drie uur rijden ten noorden van Bangkok. Het is niet de hoogste berg van de streek, ook niet de meest imposante, maar volgens een groep Thaise meditatieve beoefenaars is het wel de plek waar de sluier tussen onze wereld en andere dimensies op zijn dunst is. De groep noemt zichzelf UFO Kaokala, en ze claimen dat ze via meditatie in contact kunnen staan met buitenaardse wezens die van Pluto komen. En nee, dat is niet de planeet die we een paar jaar geleden uit ons zonnestelsel hebben geschopt omdat hij te klein was, maar een versie van Pluto in een andere dimensie, een parallelle werkelijkheid die naast de onze bestaat.

Het verhaal begint in 1998, met Cherd Chuensamnaun, een gepensioneerde militair die zijn dochters Wassana en Somjit op een dag vertelde dat hij tijdens het mediteren telepathische boodschappen ontving. Stel je voor: je vader komt thuis en vertelt je dat hij met aliens praat. De familie geloofde hem eerst niet, wat best begrijpelijk is. Maar de twee zussen besloten toch om samen met hem te mediteren, gewoon om te kijken wat er zou gebeuren. En toen gebeurde er iets. “Mijn vader ontving de energie eerst en stuurde die toen door naar mij,” vertelt Somjit. “Het was net als een telefoongesprek dat werd doorgeschakeld.” Een vreemde vergelijking misschien, maar wel een die ik begrijp – alsof het onverklaarbare plotseling praktisch wordt, als een soort kosmische telefooncentrale.

Sinds die tijd is Khao Kala uitgegroeid tot een trekpleister voor mensen die naar de hemel staren en hopen op antwoorden. Bezoekers beweren er dagelijks lichten aan de lucht te zien zweven, dansen, verschijnen en weer verdwijnen. Er zijn foto’s, wazige filmpjes, en getuigenissen van tientallen mensen die dezelfde vreemde verschijnselen hebben gezien. Sommigen zeggen dat ze aliens uit ruimteschepen hebben zien stappen, dat ze die wezens dwars door de suikerrietvelden hebben zien lopen alsof ze eigenaar waren van de hele planeet, om vervolgens in een fractie van een seconde te verdwijnen alsof ze nooit bestaan hadden.

En wat vertellen die aliens, als ze al iets vertellen? Volgens de groep zijn ze niet bepaald onder de indruk van ons. “De aliens zeggen dat we niet erg slim zijn, omdat we steeds wapens maken om elkaar te doden en de wereld te vernietigen.” Geen subtiele boodschap, dat moet gezegd. Ze waarschuwen voor oorlogen, voor natuurrampen, voor de manier waarop we met onze planeet omgaan alsof we een reserveplaneet in de kast hebben liggen voor als deze op is. Maar de groep werd pas echt bekend toen een lid een filmpje op YouTube plaatste, waarin hij waarschuwde voor een aardbeving en tsunami. Een dag later vond de catastrofale tsunami in Japan plaats.

Zou je het allemaal kunnen afdoen als fantasie van een groep meditatieve gelovigen die te lang in de zon hebben gezeten? Natuurlijk. En aan de andere kant: we kennen ook Heaven’s Gate, dat verhaal dat eindigde met massamoord en paarse lijkwaden. Groepsdenken, massahysterie, de wanhopige behoefte om erbij te horen en iets groters te zijn dan jezelf; het zijn krachten die je niet moet onderschatten. En zo balanceer je, altijd maar weer, tussen fascinatie en gezond verstand, tussen willen geloven en bang zijn om voor gek te staan.

Ariel school UFO incident
Dan is er die ochtend in september 1994, een gewone donderdagochtend op de Ariel School net buiten Harare, Zimbabwe. Een doordeweekse dag waarop kinderen speelden en leraren koffie dronken in de leraarskamer. Het was 10 uur, pauze, toen 62 kinderen tussen de zes en twaalf jaar ineens naar binnen renden met gezichten die wit zagen van angst of opwinding – dat verschil is niet altijd even duidelijk bij kinderen. Ze hadden iets gezien bij het schoolplein, daar waar het terrein overging in woeste struiken. Iets zilverkleurigs, iets schijfvormigs, en daarnaast kleine wezens in het zwart.

De leraren wuifden het eerst weg. Kinderen hebben een levendige fantasie, vooral in groepen. Maar toen bleef het verhaal hangen, en de details waren te consistent, te specifiek om zomaar te negeren.
Drie dagen later kwam Tim Leach, de BBC-correspondent, naar de school. Dit was een man die oorlogsgebieden had verslagen, die bloed en chaos had gezien en daar verslag van had gedaan met de afstandelijke professionaliteit die je verwacht van een doorgewinterde journalist. Maar na dat bezoek aan de Ariel School zei hij iets dat nog steeds overeind blijft staan: “Ik kan oorlogsgebieden aan, maar ik kan dit UFO-ding niet aan.” Ik vind dat een ongelooflijk krachtige uitspraak, als je erover nadenkt. Een man die gewend is aan het ergste wat de mensheid kan produceren, aan geweld en wanhoop, die zegt: dit is te veel voor me.

De kinderen kwamen uit uiteenlopende culturele achtergronden. Ze tekenden allemaal opmerkelijk vergelijkbare beelden: zilverkleurige schijven die zweefden, soms met alien-figuren ernaast die een groot hoofd en grote ogen hadden, zoals we aliens kennen uit films en verhalen. Sommige kinderen dachten in eerste instantie dat ze tikoloshes hadden gezien, wezens uit de Shona- en Ndebele-folklore, boze geesten die je ’s nachts komen halen als je niet oppast. Anderen waren er rotsvast van overtuigd: dit waren aliens, van ver buiten deze wereld.

Maanden later kwam John Mack naar Zimbabwe, een psychiater van Harvard en een Pulitzer-prijswinnaar, iemand die serieus genomen werd in academische kringen. Tijdens zijn lange, zorgvuldige interviews met de kinderen ontstond een nieuw verhaal, of misschien een diepere laag van hetzelfde verhaal: de kinderen zeiden telepathische boodschappen te hebben ontvangen. Over het milieu. Over wat er met onze planeet gebeurt als we blijven doorgaan op deze weg.

Nu kun je zeggen, en dat doen critici ook: Mack had net een boek over UFO’s gepubliceerd, hij stond onder druk bij Harvard waar collega’s zijn wetenschappelijke integriteit in twijfel trokken, misschien heeft hij de kinderen onbewust gestuurd in hun herinneringen, heeft hij hen woorden in de mond gelegd die ze nooit zelf zouden hebben gezegd. Dat is zeker mogelijk, want herinneringen zijn geen vaststaande dingen maar veranderen elke keer dat we ze ophalen, en worden beïnvloed door wie er naar vraagt en hoe de vraag wordt gesteld.
En in 2023 beweerde Dallyn Vico, een van de voormalige leerlingen, in de Netflix-documentaire “Encounters” dat hij het hele verhaal had verzonnen. Een grap die uit de hand liep, zei hij. Een kind van de 62 die zijn verhaal veranderde.

Maar hier wordt het pas echt ingewikkeld, en dit is waar ik blijf hangen: diezelfde Dallyn had in 2008, toen documentairemaker Randall Nickerson hem interviewde, gezegd dat hij “getuige was van iets dat hij niet volledig kon verklaren.” Dat zijn hele andere woorden dan “ik heb het verzonnen.” Dus wat is waar? Loog hij toen, vijftien jaar na het incident, toen de herinnering nog relatief vers was? Of liegt hij nu, dertig jaar later, misschien moe van de aandacht, misschien beschaamd over het feit dat hij nog steeds “het UFO-kind” is? Of is de waarheid ergens in het midden, in dat vreemde gebied waar herinneringen en werkelijkheid in elkaar overvloeien?

Mensen veranderen hun verhaal. Herinneringen vervagen, worden anders, worden beïnvloed door tijd en door wat anderen zeggen. Dat is ook menselijk, dat is ook begrijpelijk.
En toch blijven alle andere kinderen, nu volwassenen met hun eigen levens en gezinnen, bij hun verhaal. Ze zeggen dat ze iets zagen. Iets dat een boodschap had over hoe we met onze wereld omgaan, over de toekomst die we voor onszelf aan het creëren zijn.

Billy Meier
En dan hebben we Billy Meier, de eenarmige Zwitser die misschien wel de meest controversiële figuur is in het hele UFO-verhaal. Sinds 1975 claimt hij contact te hebben met de Plejaren, buitenaardsen die zo’n 80 lichtjaar verderop zouden wonen, in een dimensie die een fractie verschoven is van de onze, alsof de werkelijkheid meerdere lagen heeft en zij op een andere frequentie bestaan. Meier heeft duizenden foto’s gemaakt, heeft metaalmonsters verzameld, en heeft geluidsopnames gemaakt van ruimteschepen. Hij beschikt over een hele collectie “bewijs” die zowel fascinerend als frustrerend is om te bekijken.

Sommige foto’s zijn zo scherp, zo gedetailleerd, zo onmogelijk helder dat je denkt: hoe heeft iemand dit gemaakt met een oude camera in de jaren zeventig? En dan vraag je je af: hoe dan, als het nep is? Sceptici zeggen: modellen. Hebbedingetjes aan een vislijntje. Miniatuur ruimteschepen die hij in zijn tuin ophing en fotografeerde met de juiste hoek en het juiste licht. En ja, sommige foto’s zijn echt twijfelachtig, laten sporen zien die erop wijzen dat er gemanipuleerd is. Anderen zijn uitgebreid onderzocht door experts en blijven vragen oproepen, blijven in dat vreemde tussengebied zweven waar je niet zeker weet wat je ziet.

Maar eigenlijk gaat het helemaal niet om de foto’s. Het gaat om de boodschappen.
Meiers gesprekken met de Plejaren, zoals hij ze heeft opgeschreven en gepubliceerd, beslaan meer dan 26.000 pagina’s. Denk daar even over na: 26.000 pagina’s aan zogenaamde contacten met buitenaardse wezens. Ze gaan over van alles – spiritualiteit, geschiedenis, wetenschap, filosofie – maar bovenal, keer op keer, gaan ze over ecologie en milieu. Over de gevaren van overbevolking, over klimaatverandering, over wat er gebeurt als we blijven doorgaan op deze vernietigende weg die we ingeslagen zijn.

Matthew Wieczkiewicz, een lucht- en ruimtevaartingenieur die heeft gewerkt aan NASA-projecten zoals de Space Shuttle en het International Space Station (voor Boeing en Honeywell, dus niet zomaar een willekeurige figuur met een mening), heeft de zaak-Meier onderzocht en kwam tot een conclusie die me niet loslaat: Meier waarschuwde al sinds de jaren vijftig voor klimaatverandering, voor opwarming van de aarde, voor de catastrofale gevolgen die we nu pas beginnen te zien in onze dagelijkse nieuwsberichten.

Dat was een tijd waarin de wereld nog hoopvol vooruitkeek naar een glanzende toekomst vol technologie en vooruitgang, naar vliegende auto’s en ruimtevaart en eindeloze mogelijkheden. Een tijd waarin de meeste mensen zich geen seconde druk maakten over CO₂ of smeltende ijskappen of stijgende zeespiegels. Een tijd waarin de eerste waarschuwingen over het broeikaseffect misschien bestonden in wetenschappelijke papers die bijna niemand las.

In de transcripten van zijn vermeende contacten uit de jaren zeventig lees je zinnen als: “Alles escaleert zo dat tegen het einde van de twintigste eeuw alles abnormaal zal ontsporen. Maar dat betekent niet het einde van de wereldwijde catastrofes die door de schuld van mensen zijn ontstaan, want vanaf het nieuwe millennium zal de natuur nog veel heviger in opstand komen.”
Je kunt zeggen: dat had iedereen kunnen voorspellen, het was logisch als je gewoon naar de cijfers keek. Maar was het dat? Was het in 1951 logisch om te zeggen dat het nieuwe millennium zou beginnen met natuurrampen als gevolg van menselijk handelen? Zelfs in 1975, toen de eerste oliecrisis nog vers in het geheugen lag, was klimaatverandering geen mainstream onderwerp. Het was iets voor wetenschappers en doemdenkers, niet voor de doorsnee Zwitser die beweerde dat aliens hem dit vertelden.

De rode draad die me maar niet loslaat
En dan kom je bij de kern van dit hele verhaal, bij de vraag die me ’s nachts wakker houdt als ik eigenlijk moet slapen. Of je nu gelooft in de Khao Kala-groep met hun meditaties op een Thaise heuvel, in de kinderen van Zimbabwe met hun tekeningen van grote ogen en zilverkleurige schijven, in Billy Meier met zijn controversiële foto’s en zijn stapels transcripten, of in geen van allen: er is een rode draad die ik niet kan negeren, hoe graag ik dat ook zou willen.

Waarom praten ze allemaal over klimaat? Waarom gaat het steeds, keer op keer, over de vernietiging van onze leefomgeving? Over hoe we als mensheid op een grens balanceren, op een kantelpunt dat we misschien al gepasseerd zijn zonder het te beseffen?
Je hebt eigenlijk drie opties, lijkt me.

1. Het is echt. Er is iets daarbuiten – aliens, wezens uit een andere dimensie, iets dat we niet begrijpen met onze huidige wetenschappelijke modellen – en ze proberen ons te waarschuwen. Ze zien wat wij niet willen zien, omdat we te dicht op het vuur zitten, te verstrikt zijn in onze dagelijkse beslommeringen, in het betalen van de hypotheek en het ophalen van de kinderen en het scrollen door social media. Ze hebben het overzicht dat wij missen omdat we onderdeel zijn van het probleem.

2. Het is massahysterie, projectie, een verzameling van toevalligheden en menselijke behoeftes aan betekenis in een wereld die steeds chaotischer en onvoorspelbaarder aanvoelt. We projecteren onze grootste angst – de klimaatcrisis die we allemaal voelen naderen als een trein in de verte waarvan je het geraas al hoort maar de lichten nog niet ziet – op buitenaardse wezens omdat het zo’n enorm, overweldigend probleem is dat we misschien wel willen dat iemand anders, iets groters dan onszelf, ons een zetje geeft. Een excuus om eindelijk te luisteren naar wat we eigenlijk al weten.

3. Het is een beetje van allebei. Of misschien iets wat we nog helemaal niet begrijpen, iets waarvoor we nog geen woorden hebben of geen concepten. Misschien leven we in een werkelijkheid die vreemder is dan we ons kunnen voorstellen, waarin tijd niet lineair is en waar de grens tussen onze gedachten en de buitenwereld dunner is dan we denken.

Er zweven allerlei theorieën rond in de UFO-gemeenschap, in de donkere hoeken van het internet waar mensen eindeloos discussiëren over wat het allemaal betekent. Dat het geheime overheidsprojecten zijn, black budget experimenten waar we nooit van horen. Dat het tijdreizigers zijn, mensen uit onze eigen toekomst die terug proberen te komen om ons te waarschuwen voor wat komen gaat, om de tijdlijn te veranderen voordat het te laat is. Dat UAP-meldingen – Unidentified Aerial Phenomena, zoals de overheid ze tegenwoordig netjes noemt – blijven binnenstromen bij militairen en piloten betekent in elk geval dat iets zich in onze luchten bevindt dat we niet kunnen verklaren met onze huidige kennis.

Wat als de boodschap belangrijker is dan de boodschapper?
Hier is waar ik uitkom, zwevend tussen geloof en ongeloof, tussen hoop en cynisme. Misschien maakt het helemaal niet uit of die aliens echt zijn. De boodschap blijft overeind, ongeacht waar hij vandaan komt. Onze planeet warmt op met een snelheid die zelfs de meest pessimistische voorspellingen van twintig jaar geleden overtreft. Extreme weersomstandigheden nemen toe – orkanen die sterker zijn dan ooit, droogtes die hele regio’s onbewoonbaar maken, overstromingen die steden onder water zetten. Ecosystemen klappen in elkaar als een kaartenhuis, soorten sterven uit voordat we ze zelfs maar hebben kunnen catalogiseren. We weten dit allemaal. De wetenschap schreeuwt het van de daken, publiceert rapport na rapport met steeds urgentere waarschuwingen. En toch blijven we hetzelfde doen, dag in dag uit, alsof we in een bizarre trance gevangen zitten.

Misschien hebben we wel aliens nodig om wakker te schudden. Of tenminste het idee van aliens, het concept dat er iemand van buitenaf kijkt naar wat we aan het doen zijn. Misschien moeten we ons voorstellen dat er wezens zijn die van ver weg naar onze blauwe planeet kijken en hun hoofd schudden en tegen elkaar zeggen: “Kijk eens wat ze doen. Ze vernietigen de enige plek die ze hebben. Ze weten wat er gebeurt en ze blijven doorgaan.”
Of we nu praten over kleine grijze wezens die bij een schoolplein in Zimbabwe telepathische waarschuwingen sturen, over lichtgevende schepen die boven een Thaise berg zweven en boodschappen doorgeven aan meditatieve beoefenaars, of over Plejaren die via een eenarmige Zwitser spreken over wat er mis gaat met onze wereld; de kern van de boodschap is altijd, zonder uitzondering, hetzelfde: let op. Pas op. Het is nog niet te laat, maar de klok tikt door en de tijd die we hebben wordt met elke dag die voorbijgaat korter.

Misschien is dat wat me het meest fascineert aan dit hele verhaal. Niet de vraag of aliens nou echt bestaan of niet, of die foto’s van Billy Meier echt zijn of fake, of die kinderen in Zimbabwe echt iets zagen of het verzonnen hebben. Maar de vraag waarom we dit verhaal blijven vertellen. Waarom we steeds weer terugkomen op die ene waarschuwing, keer op keer, in verschillende vormen en gedaantes.
Dus vraag ik me af, en misschien vraag jij je dat nu ook wel af: wat als we gewoon luisteren? Wat als we doen alsof die waarschuwing echt is, ongeacht waar hij vandaan komt? Of de boodschap nu komt van aliens die door het universum reizen en zich zorgen maken om ons, van de wetenschap die ons al decennia probeert te waarschuwen, of van die stille stem diep in ons eigen hoofd die weet dat we iets moeten veranderen voordat het echt te laat is?

Ik weet het niet. Ik weet het echt niet, en misschien is dat wel de meest eerlijke conclusie die ik kan trekken. Maar ik blijf kijken naar die documentaires, blijf luisteren naar die verhalen, blijf hopen dat we – met of zonder hulp van buitenaf – op tijd wakker worden.
Want als er één ding is dat alle verhalen gemeen hebben, of ze nu waar zijn of niet, dan is het dit: we hebben niet eindeloos de tijd. De klok tikt. En ergens, misschien aan de rand van ons zonnestelsel, of misschien gewoon in de stille momenten voordat je in slaap valt, kijkt er iemand naar ons en vraagt zich af of we het nog op tijd doorhebben.
Want uiteindelijk maakt het niet uit of je naar de sterren kijkt en je afvraagt wie er naar ons kijkt, of dat je gewoon naar de aarde onder je voeten kijkt en beseft hoe kwetsbaar het allemaal is. Het antwoord ligt misschien wel in dezelfde richting: zorg ervoor dat er over honderd jaar nog iets is om naar te kijken. Iets moois. Iets wat het waard is om te bewaren.