Er was een tijd dat vrouwen vrij waren. Niet in de moderne, halfslachtige zin van het woord, waarin vrijheid vaak wordt verward met toestemming, maar werkelijk vrij. Ze leefden in verbinding met de aarde, met elkaar, met hun kennis en intuïtie. Ze werkten, leerden van elkaar en zorgden. Niet omdat het van hen werd verwacht, maar omdat het deel was van hun bestaan. Ze hoefden geen toestemming te hebben om zichzelf te zijn. Ze hoefden zich niet klein te maken of te verantwoorden.
Veel vrouwen waren helers. Ze stonden in dorpen bekend om hun kennis van kruiden, van geboorte en van genezing. Waar artsen in de steden opgeleid werden in stenen gebouwen, genazen deze vrouwen de mensen op het platteland. Ze waren vroedvrouwen, kruidenvrouwen, zieners en luisteraars. Niet zelden waren ze alleenstaand. Dat kwam niet omdat niemand hen wilde, maar omdat ze niemand nodig hadden om hun bestaan te rechtvaardigen. Maar zoals zo vaak in de geschiedenis, wordt vrijheid van vrouwen vroeg of laat gezien als een bedreiging.

De man die vuur maakte van zijn gekrenkte ego
In 1485 stond in Oostenrijk een vrouw genaamd Helena Scheuberin terecht. Ze werd beschuldigd van hekserij, van het vermoorden van een ridder door middel van zwarte magie. Maar wat haar werkelijk werd verweten, was dat ze niet boog en niet gehoorzaamde. Dat ze vrijuit sprak en zich niet onderwierp aan de man die haar beschuldigde: Heinrich Kramer, een Dominicaanse inquisiteur.
Helena werd vrijgesproken. Kramer werd vernederd.
Wat volgde was een boek geschreven uit gekrenkt ego en misogynie: de Malleus Maleficarum, oftewel de Heksenhamer. Dit boek, dat pretendeerde een handleiding te zijn om het kwaad uit te roeien, werd in werkelijkheid het draaiboek voor eeuwenlange onderdrukking, marteling en moord op vrouwen en in latere gevallen zelfs mannen en kinderen. Toch draaide het in het boek voornamelijk om de vrouw. De Heksenhamer bestempelde vrouwen als zwak van geest, vatbaar voor het kwaad, gevaarlijk in hun lust en vooral als zondebokken wanneer het patriarchale systeem wankelde.
Onder het mom van zuivering werden duizenden vrouwen vervolgd, gemarteld, verdronken en verbrand. Vrouwen die kruiden gebruikten, alleen leefden, weduwe waren, weigerden te gehoorzamen en die niet bang waren. Of althans, dat nog niet waren.

De aankondiging van controle
In 1547 werd in Engeland een proclamatie uitgevaardigd die vrouwen verbood om hun sociale vrijheden nog langer uit te oefenen. Mannen kregen de opdracht hun vrouwen thuis te houden. Letterlijk. Binnen de muren van het huis, weg van hun werk, hun zusters en hun krachten. Wat ooit gewoon was, werd plotseling verdacht. Wat ooit vanzelfsprekend was, moest voortaan worden ingehouden, beteugeld en onderdrukt.
Met die eerste formele inperking van vrijheid begon een beweging die zich door Europa zou verspreiden als een langzaam, verstikkend gif. Vrouwen werden niet langer gerespecteerd om hun kennis, maar gewantrouwd om hun zelfstandigheid. Hun genezende handen werden verdacht. Hun woorden werden gevaarlijk. Hun seksualiteit, intelligentie en kracht; het moest allemaal in toom worden gehouden. En als dat niet lukte, dan moest het uitgeroeid worden.

Angst die generaties verder nog voelbaar is
Wat begon als een aanval op individuele vrouwen, werd langzaam iets groters: een collectieve les. Generaties lang werd aan vrouwen ingeprent dat zichtbaarheid gevaarlijk is, dat kracht bestraft wordt en dat weten en spreken risico’s met zich meebrengen. Ook al zijn de brandstapels verdwenen, de echo ervan zingt nog na in onze lichamen. De angst die ooit bedoeld was om te onderdrukken, is blijven hangen als een fluistering in ons bloed.
De brandstapels mogen dan gedoofd zijn, het vuur leeft voort in onze zenuwstelsels en in onze keuzes. Brandstapelangst is geen verzinsel. Het is het overlevingsmechanisme dat generatie op generatie is doorgegeven. Niet altijd uitgesproken, maar voelbaar. In de fluisteringen van moeders, in de waarschuwingen van leraren, in de blikken op straat en in de reacties op sociale media.
Het is die reflex om te denken: “Doe maar normaal, dan val je niet op.” Het is de zelfcensuur die je toepast voordat je iets post, iets zegt of iets doet. Het is het moment waarop je je stem dempt, je ambitie tempert en je boosheid inslikt. Het is het patroon waarin vrouwen worden geprezen om hun bescheidenheid, maar veroordeeld worden om hun kracht.

De brandstapel van vandaag
Vandaag worden vrouwen in Nederland niet meer letterlijk op brandstapels gezet. Maar dat betekent niet dat de dreiging verdwenen is. We steken geen lichamen meer in brand, maar dat doen we wel met reputaties. Niet met fakkels, maar met blikken, meningen en oordelen.
Wanneer een vrouw zich uitspreekt, bijvoorbeeld op het werk, in de media, of op sociale platforms, ligt haar hele persoon onder het vergrootglas. Wat ze zegt, hoe ze het zegt, maar vooral hoe ze eruit ziet terwijl ze het zegt. We luisteren niet naar haar woorden, we wegen haar toon. We zoeken naar zwakte, naar een reden om haar niet serieus te nemen.
En dat gebeurt niet alleen op de grote podia. Het zit zelfs onbewust in het alledaagse.
Wanneer een vrouw op maandag haar kind naar de opvang brengt om zonder schuldgevoel naar haar werk te gaan, fluistert een deel van de samenleving: is dat wel goed voor het kind?
Wanneer een vader op woensdag een dag thuis blijft voor de kinderen, klinkt er applaus: wat een betrokken vader! Alsof het uitzonderlijk is dat een vader zorgt en asof het vanzelfsprekend is dat een moeder zich opoffert.
Vrouwen die carrière maken, krijgen vragen. Was het geluk? Is het nep en is het wel een echt bedrijf? Is ze wel een geslaagde ondernemer? Wie past er dan op de kinderen? Mannen die carrière maken, vinden we vanzelfsprekend.

Hoe vrouwen worden neergezet
Je hebt tegenwoordig gelukkig steeds meer vrouwen die zich wel uitspreken, maar ook zij komen in de publieke opinie niet goed uit de strijd. Strijdvaardige vrouwen zijn hysterisch. Ambitieuze vrouwen zijn bedreigend. Kwetsbare vrouwen zijn zwak. Alles wat een vrouw doet, wordt gewogen tegen een norm waar ze nooit om gevraagd heeft.
En toch staan er elke dag meer vrouwen op. Het zijn vrouwen die schrijven, spreken, creëren, verzorgen, bouwen, leiden en liefhebben. Vrouwen die ruimte innemen, ondanks alles.
En dat is ook waarom de brandstapelangst vandaag de dag nog zo voelbaar is: omdat er nog altijd vuur in ons zit. We moeten haar alleen weer vrij durven laten. Want ook dat is erfelijk. We hebben eeuwenoude wijsheid in ons, de kracht en de trots.
We dragen het vuur van onze voorouders niet alleen als trauma, maar ook als herinnering aan wie we waren voordat ze ons kleiner maakten. En wie we weer kunnen zijn, als we niet langer bang zijn voor hun oordeel.

Het vuur terugpakken
De brandstapel leeft nog. Niet in het openbaar, maar in de diepste kamers van ons denken. In de twijfels, de terughoudendheid en de angst voor de mening van de ander. Maar het is tijd om dat vuur terug te eisen. Niet om te vernietigen, maar om te verlichten. Om onze woorden te verwarmen, onze daden te bezielen en onze stem te dragen, zodat we niet langer fluisteren waar we kunnen zingen en niet langer schuilen waar we kunnen stralen.
Er komt een tijd, en die tijd is nu, waarin we het vuur niet langer onderdrukken maar omarmen. Waarin we niet meer fluisteren uit angst, maar spreken vanuit kracht. We keren terug naar wat we altijd al wisten: dat kracht niet hoeft te schreeuwen om gehoord te worden en dat heling begint waar angst plaatsmaakt voor vertrouwen.
In elke vrouw die opstaat, ontwaakt een echo van vroeger. Van de vroedvrouw, de ziener en de wijze. In die echo groeit iets nieuws. Geen herhaling van het verleden, maar een toekomst waarin ruimte is voor zachtheid en kracht, voor kennis en intuïtie en voor woede en liefde.
We dragen het vuur niet om te verbranden, maar om te verlichten. Om elkaar te zien. Om paden te banen voor wie na ons komen. Want het vuur is terug. Niet als dreiging, maar als belofte. En dit keer dooft het niet meer.