
© Alexas_Fotos
Toen ik begon in De wereld van Sofie, het boek waarin de filosofie als een ontdekkingstocht wordt gepresenteerd, voelde ik het meteen: dat gevoel van verwondering dat ik als kind zo vaak had. Alles was toen nieuw. Alles was bijzonder. Een pluisje in de lucht kon me minutenlang bezighouden, net als de vraag waarom wij kunnen zien.
Ik herinner me dat ik als 5-jarige een stripboek las. Plotseling overviel het me. Zonder ogen had ik deze strip nooit kunnen lezen. Wat ís zien eigenlijk? Waarom hebben wij ogen? Die simpele ervaring sloeg om in een diepe verwarring, en verwarring, zo leren filosofen ons, is vaak het begin van inzicht.
Kinderen stellen die ‘grote’ vragen vanzelf. Waarom is de lucht blauw? Waar was ik voordat ik bestond? Waarom dromen we? Maar ergens onderweg raken we die verwondering kwijt. Niet door een dramatische gebeurtenis, maar door een sluipend proces. We leren om alles in een categorie te plaatsen. Dit is ‘gewoon’ een boom, dat is ‘maar’ een mug, dit is ‘alleen maar’ regen. Het woordje ‘maar’ wordt ons beschermingsschild tegen de overweldigende werkelijkheid. Alles krijgt een etiket, een functie en een plaats in ons hoofd. En langzaam verdwijnt de magie achter de ordening.
Pas als iemand van buiten ons meeneemt door onze eigen omgeving, gebeurt er iets wonderlijks: plots zien we alles weer fris. Die straat waar we dagelijks overheen lopen krijgt een verhaal. Die oude gevel waar we normaal gedachteloos aan voorbijgaan, blijkt prachtig versierd. De blik van een ander activeert de onze opnieuw.
Verwondering vraagt om stilstand. Om een pas op de plaats. En dat past niet goed bij de snelheid waarmee we leven. Misschien is dat waarom kinderen het zoveel makkelijker afgaat. Ze zijn nog niet onderweg naar ergens anders. Ze zijn er gewoon.
Maar wat als we onszelf weer toestaan om stil te vallen? Om ons opnieuw te verbazen over de wereld zoals die is en niet zoals we denken dat die moet zijn?
De wereld is niet veranderd. Wij zijn veranderd. En misschien is het tijd om het kind in onszelf weer de ruimte te geven. Niet om naïef te zijn, maar om wakker te blijven. Om te blijven vragen.
Gisteren zag ik een kind naar een slak staren. Minutenlang. Gefascineerd door de spiraal van het huisje, door de trage beweging en door het mysterie van dit kleine wezen. Ik bleef even staan en keek mee. Ik zag de slak door haar ogen en voor ik het wist stond ik mee te kijken en vergat ik waar ik mee bezig was. Ik zag de geometrische pracht en hoe langer ik keek, hoe meer details ik zag. Daardoor herinnerde ik me weer dat dit is hoe kijken hoort te voelen.