Er zijn van die momenten waarop een debat onder een social media-post je ineens raakt op een dieper niveau. Niet omdat het grof of ongefilterd is, dat gebeurt bijna dagelijks, maar omdat je ziet hoe snel een belangrijk punt verloren raakt zodra mensen hun eigen pijn centraal zetten. Zelfs (of misschien juist) als dat begrijpelijk is.
Een man postte op LinkedIn een scherpe analyse over hoe het benoemen van racisme vaak wordt weggezet als “polariserend”, “overgevoelig” of “op de verkeerde toon.” Hij legde daar een pijnlijke maar rake parallel met hoe vrouwen decennialang zijn behandeld toen ze seksisme en onderdrukking benoemden. Een ijzersterk punt, vond ik.
Maar binnen no-time kantelde het gesprek. Niet over zijn observatie. Niet over zijn ervaring. Nee, witte vrouwen sprongen in de bres om uit te leggen dat hun emancipatiestrijd ook nog lang niet gestreden is. Dat vrouwen ook structureel worden gemarginaliseerd. Dat het “gelijk opgaat.” En ik zat daar te kijken naar die reacties en dacht: Yup, dit doen wij dus. Dit is precies wat hij bedoelt.

Achteraf gezien deed ik hier zelf ook een aanname. Normaal gesproken probeer ik beide kanten van een discussie te horen, maar deze keer sprong ik meteen aan op wat ik dacht te zien: vrouwen die, net als zovelen, de aandacht verschoven van racisme naar seksisme, alsof die twee strijdtonelen elkaar in de weg zitten. Terwijl ik hun frustratie over het patriarchaat deel, bleek het verhaal in dit geval genuanceerder. Deze vrouwen kenden de man die de post was gestart al, en het gesprek ontstond vanuit een langere voorgeschiedenis. Dat maakt hun reactie begrijpelijker. Maar het feit dat ik die context miste en dus iets invulde, zegt ook iets over hoe vaak dit patroon wél voorkomt en hoe snel ik het dus herkende.

Laten we beginnen met vrouwelijke onderdrukking en discriminatie. Seksisme is echt. Ongelijkheid is nog steeds verweven in wetgeving, economie en cultuur. Vrouwen verdienen minder, worden vaker onderbroken, minder serieus genomen. Ik schrijf er zelf vaak over, met reden. Daarom heb ik het ook vaak over je kracht terugvinden als vrouw.
Maar in deze discussie werd, dacht ik, iets over het hoofd gezien. Wij, witte vrouwen, hebben inmiddels wel woorden gekregen. Erkenning en meer ruimte. Die ruimte is bevochten, absoluut, maar ze is er. We worden gehoord, steeds vaker gesteund, en langzaam vertaalt dat zich in beleid en bewustzijn. Er is absoluut nog veel werk te doen, maar het begin is er.

Voor mensen van kleur geldt dat veel minder. En voor vrouwen van kleur al helemaal. Kijk naar hoe we bijvoorbeeld praten over discriminatie. Als een vrouw zegt dat ze wordt onderbetaald, is dat inmiddels een gesprek dat we kunnen voeren. Er zijn rapporten, statistieken en beleid. Maar als iemand van kleur zegt dat ze discriminatie ervaart, moet dat nog steeds bewezen worden. Dan wordt er gevraagd: was het wel echt racisme? Was je niet te gevoelig? En dan hebben we nog de geijkte dooddoeners: “Ik heb helemaal niks tegen…, maar…”, “Ik ben echt niet racistisch, maar…” en “Dit heeft niets met huidskleur te maken, maar…”. Om vervolgens met behoorlijk racistische uitspraken aan te komen, alsof het niets is.

En weet je wat het ergste is? Ik heb mezelf ook weleens schuldig gemaakt aan wegkijken. Een paar zomers geleden zat ik vaak met drie buurvrouwen voor onze huizen. Op een dag liep een buurman langs, en hij zei tegen de twee vrouwen van kleur: “Lekker kleurtje hebben jullie al”. Zogenaamd als grapje omdat de zon scheen.
Ik was zo boos en flabbergasted dat ik compleet dichtsloeg. Ik zei niets. Ik deed niets. Ik liet die twee vrouwen daar gewoon zitten met die vernederende “grap” terwijl ik wist dat het verkeerd was.
En daar heb ik tot op de dag van vandaag spijt van. Niet omdat ik perfect had moeten reageren, maar omdat ik deed wat witte mensen altijd doen: wegkijken op het moment dat het erop aankomt. Sindsdien heb ik dat nooit meer gedaan.

We praten graag over solidariteit en samenwerken tegen onderdrukking. Maar als het moment daar is? Als we daadwerkelijk onze mond open moeten doen? Dan zijn we ineens heel stil. We hebben op veel vlakken inmiddels woorden gekregen zonder meteen weggezet te worden als “agressief”, wat bij mensen van kleur een bittere realiteit is. Want ook dat zie ik regelmatig terug onder discussies. Zo las ik laatst een post van een vrouw met een prachtige afro. Ze schreef dat mensen constant ongevraagd aan haar haren zaten. Het bericht kon rekenen op veel herkenning. Maar er was ook een andere kant. Iemand schreef: “Je kan me gerust laten weten dat je dat niet wilt, maar waarom moet dat altijd zo agressief? Jullie kunnen het nooit eens normaal zeggen”. Dat diegene niet snapte dat deze korte reactie boordevol foute acties en oordelen stond, vind ik nog steeds verbijsterend.

Ik ben een witte, cis, hetero vrouw. Dat betekent dat ik op veel plekken deuren zie opengaan die voor anderen gesloten blijven. En dat ik dus niet overal vooraan hoef te staan in het gesprek, maar wel kan opstaan als het erop aankomt.
Dat is geen nederlaag. Dat is geen verlies van ruimte. Dat is gewoon fatsoen. En het wordt hoog tijd dat we daar eens mee beginnen, in plaats van altijd maar weer te bewijzen dat we het ook moeilijk hebben.
Het is namelijk geen wedstrijd. Het gaat er niet om wie het het zwaarst heeft, of wiens pijn het meest telt. Het gaat erom dat je weet wanneer je moet spreken en wanneer je moet luisteren, zeker als je gewend bent aan ruimte, aan woorden en aan erkenning.
De enige manier om hier samen uit te komen, is door te stoppen met het maken van excuses en te beginnen met het stellen van vragen. Waarom raakt dit me zo? Waarom voel ik de drang om in te breken? En: wat zegt het eigenlijk, dat ik liever praat dan luister?
Wie deze vragen durft te stellen, kiest niet voor controle of gelijk, die kiest voor verbinding.
En dat is misschien wel het enige wat telt.